De Boekenlegger
Speciaal geschreven verhaal De Boekenlegger uit de gelegenheidsuitgave ‘Denkend aan Donner’ bij Boekhandel Donner in Rotterdam. 26 oktober 2019
‘Wat was jouw mooiste kinderboek,’ vraagt mijn man. Met stevige passen wandelen over het schuin aflopende stenen pad aan de rand van het IJsselmeer. Het water kabbelt, zwanen dobberen als witte bollen op de oppervlakte van het meer. De wind waait pal in ons gezicht. Iedere ademhaling geeft drukkende pijn op mijn borst. Maar door de schoonheid om mij heen ontkent mijn geest dit probleem. Mind over matter is hoe mijn beste vriend me geleerd heeft met deze onverkwikkelijke situatie om te gaan. Mijn lichaam kent gebreken, de geest blijft scherp.
‘Vadertje Langbeen,’ antwoord ik enthousiast.
‘Waarom?’
‘Die warme hand van die hele lange imaginaire man in de mijne. Hij droeg een lange grijze jas. Bij hem voelde ik me veilig. Als er onraad was, wist ik dicht tegen hem aan te kruipen, verschool me achter de lange flappen van zijn mantel. Hij deed me geen pijn, hij sloeg me niet. Door hem droomde ik mijn vader een andere man.’
‘En jij? Wat was jouw favoriete boek?’
‘Ik was geen lezer. Ik voetbalde, ik was altijd buiten. Wel weet ik me alles te herinneren over de Bijbelse verhalen. Jozef, het rieten mandje, de kuil, zijn veelkleurige jas.’
Ik zie de jas zwierend voor me. Heel veel gekleurde lapjes. Voor Shakespeare’s Midzomernachtsdroom had ik zo’n mantel lapje voor lapje, strook voor strook met de hand in elkaar gezet.
‘Kennen onze kleinkinderen die verhalen nog?’ vraagt hij met zorgelijke stem.
‘Ik denk wel dat ze verdwijnen, op school wordt het ze niet meer geleerd. Vind je dat je je eigen kinderen die verhalen voldoende meegegeven hebt?’
‘Voor zover mogelijk. Ik hoop dat wat mijn vader op mij overgedragen heeft ook bij hen is overgekomen.’
‘Aan mij heb je op dat gebied helaas nooit iets gehad. Daarin heb ik je niet echt gesteund, misschien zelfs wel tegengewerkt. De Griekse mythen kende ik wel, maar of ik die aan de kinderen heb doorverteld, betwijfel ik. Verhalen moet je lezen. Dan voel je spanning en kan je proberen te begrijpen wat ermee bedoeld wordt. Als ik ergens een bijbel zie liggen, schaam ik me hoe beperkt mijn kennis erover is.’
‘Kan ik me niets bij voorstellen. Het was voor ons net als eten.’
‘God bestond niet bij ons thuis. Mijn ouders waren er allergisch voor. Achteraf een absoluut hiaat in mijn opvoeding. Mooi om te zien hoe jij nog altijd bezig bent met die prachtige verhalen.’
Ik voel dat hij erover nadenkt en aarzelt: heb ik mijn kinderen er wel genoeg van meegegeven? Ik kom terug op zijn vraag over mijn mooiste boek.
‘Na Vadertje Langbeen ben ik nooit meer gestopt met lezen. De schooiertjes van Napels.’
Even lopen we zwijgend verder. Ik pak zijn hand. Mijmer weg. Zolang geleden en nog zie ik ze voor me.
‘Ik droomde me in de straatjes van Napels. Ongeveer twaalf was ik. We waren nog nooit naar het buitenland geweest. En nu ik zo oud ben, inmiddels de halve wereld gezien heb, hoef ik niet meer, heb ik genoeg aan mijn boeken. Weet je wat bijzonder was, toen ik de boeken van Elena Ferrante las of liever gezegd verzwolg, was het of de tijd even stil was blijven staan. Ik was weer helemaal terug daar waar mijn schooiertjes elkaar achterna gezeten hadden. De warme zwoele straatjes van Napels kwamen weer tot leven. De gangs. De familievetes. De tragiek. Het geluk om even Lila te zijn. Mijn eigen meisjesvriendschap. Het verlies daarvan. De jaloezie. Alles zoveel jaren later volledig anders. Volwassen. Als ik er over nadenk kan ik stellen dat lezen mijn leven gered heeft.’
Mijn gedachten schieten alle kanten op. Wat zijn mijn mooiste boeken. Wat ben ik allemaal vergeten. Hoeveel heb ik er gelezen. Een fietser zoeft voorbij, ik spring opzij. Mijn voet slaat dubbel, ik val naast het pad in het zand. Ik grijp met mijn hand naar mijn enkel, ik voel hem zwellen.
‘Au.’ Mijn man knielt naast me en kijkt naar mijn voet.
‘Hoe krijg je dat nu weer voor elkaar? Moet ik je dragen?’
‘Nee. Niets aan de hand.’ Hij trekt me overeind.
‘Kon ik de kleinkinderen de verhalen uit het oude testament nog maar vertellen. Maar ze kijken alleen maar op hun telefoontjes,’ zijn stem klinkt treurig, ‘de tijd gaat zo snel, ik voel me een oude man.’
‘Onzin. Je kleindochter is een boekenwurm, laatst heb ik haar de schooiertjes van Napels meegegeven. Er is hoop.’
‘Je zei dat lezen je leven gered heeft, daar waren we gebleven en dan ga je plotseling languit op de grond liggen. Gaat het?’
Mijn voet zeurt een beetje maar ik laat me niet kisten.
‘Lukt wel. Het dagboek van Etty Hillesum, Het verstoorde leven heeft mijn ogen geopend. Daarna is mijn leesdrift pas echt begonnen. Op mijn vijfentwintigste dus. Jork was net overleden. Ik wilde het begrijpen, hoe kon een baby van drie maanden zomaar in de kinderwagen doodgaan? Haar boek gaf me het antwoord. Etty leerde me alles. Hoe ik moest leven. Hoe ik door moest zonder zelfmedelijden. Zij was in staat onder de meest erbarmelijke omstandigheden op een kleedje in de hel van een concentratiekamp te mediteren. Door haar wist ik dat ik niet te klagen had. Door haar kon ik bij het geluk komen. Zij beschreef zo helder haar relatie met haar vriend Spier. Voor mij werd jij zo’n man. Hij heeft haar niet kunnen redden. Jij mij wel.’
‘Toen zag je het licht?’
‘Ja, ik ontdekte dat taal je geest verrijkte. Zoals jij net zei, als voedsel. Kleine hapjes voor het brein. Toen wist ik ook, als ik ooit een boek zou gaan schrijven, dat dat bij dezelfde uitgever als van Etty Hillesum moest uitkomen. Eigenlijk besefte ik toen meteen, dat boek komt er en als ik drie mensen net zo gelukkig kan maken als zij mij, is mijn plan geslaagd.’
‘Het werden er meer.’
‘Ik denk het wel.’
‘Van welke boeken houd jij het meest?’
‘Dromerige verhalen, spirituele lessen, mooie vertellingen. Spanning. Geilheid. Het maakt me niet uit, zolang het op papier staat mag het voor mij eeuwig doorgaan. Ik sla de bladzijden wel om. En vallen mijn ogen dicht, leg ik er een boekenlegger tussen.’